donderdag 28 januari 2016

Mijn blijde tranen voor Martin

Had ik tegen Martin gezegd, toen we zowat 14 jaar waren, “Gij gaat nog Stadsdichter van Deinze worden”, ik kreeg wat aardekluiten naar mijne kop.

Hoewel we al een tijd samen in de klas zaten leerde ik pas laat via Martin de Izegemstraat in de wereldstad Zeveren ontdekken. Tot dusver dacht ik dat naast de Grote Baan er maar één straat was aldaar: de Leeuwstraat. Daar woonde namelijk Mr Van Steenkiste, collega van mijne Pa, waar wij van kindsbeen af gingen spelen. Ik voornamelijk met Katlijn, maar dat is niks geworden. Ze trouwde later met een schooldirecteur, ver boven mijn liga.

Maar de Izegemstraat dus. In ons derde middelbaar moesten wij voor Valère Van Der Cruyssen voor biologie een herbarium aanleggen. Het lot verenigde Martin en mij. Dus ik naar Zeveren, want in Deinze, in onze tuin, waar nu Mario De Jans woont, waren weinig speciale planten te bespeuren. De Izegemstraat, dat waren toen hier en daar en paar rijhuisjes. Maar! Daarachter vond je vanalles met rare wortels, bloei… Kortom, perfect voor dat herbarium. Alleen die verdomde letters met die Chinese inkt die je er moest boven schrijven, plekken alom, drama voor mij, plekken met scheermesje verwijderen.

Anyway, de Izegemstraat was voor mij een openbaring. Na daar wat in mijn ogen onkruid uit de grond getrokken te hebben, wat achterna bleek speciaal te zijn, was er verpozing op de straat zelf. Op de straat zelf, dus! Daar passeerde amper een boerenkar, laat staan auto’s. Er werd daar op straat gevoetbald, dames en heren. Die Carretten, straffe voetballers, daar kwam almeteens ne hele nest naar buiten. Die Gernaeys ook, eeuwige "vijand". Die woonden dus bijna ernaast. Martin en ik beperkten ons tot vrij statisch onze positie handhaven.

Tijdens ons middelbaar was Martin mijn voorbeeld, dat ik desalniettemin nooit navolgde. Maar blokken dat diene jongen kon zeg. En zo braaf in de klas. En ik, ik veegde overal mijn sloef aan, punten navenant. En Martin zei: Geert, ik ben jaloers op jou. Gij veegt overal uwe sloef aan, ge hebt herexamens en al, maar ik zou jou willen zijn.

En toen den unief. En de mama overleed. En Martin hulde zich nog meer in verhulde somberheid, de mens die maar fragmentjes van zichzelf prijsgaf in zijn gedichten.

En ziehier dus Martin. Zo onzeker over zichzelf, telkens weer.
Die monkelende speciale humor, zonder iets van zichzelf prijs te geven.
Deze zo ontzettend lieve mens die ik nooit op een negatieve opmerking kon betrappen.

Mogen er toch even tranen zijn nu ?