Voor de tweede maal in mijn leven heb ik mij een
gedichtenbundel aangeschaft. “Geef me nu eindelijk wat ik altijd al had”, een
bloemlezing uit het werk van Herman de Coninck.
De eerste was “Gedichten” van Hugo Claus, een retrospectieve
van de poëzie die hij toen al gepleegd had. “Toen”, zeg ik, want ik zat nog op
de middelbare school. Het was mijn leraar Nederlands, Wilfried Temmerman, die
mij begeesterde, die mij met zijn vanzelfsprekende klasse en overtuigingskracht
mijn schaarse zakcentjes deed uitgeven in Boekhandel Sint-Cecilia te Deinze. Meteen toen ik op mijn kamertje beland was
begon ik te lezen. Het was “Boem, paukeslag”, trouwens naast die zoutloze
kano naar zee de enige woorden van Paul van Ostaijen die mij een minieme
zindering van interesse konden ontlokken. Hugo Claus werd mijn held. Toen pas
begreep ik dat het mijn lot was om Latijn-Grieks te volgen. Het hielp mij om
een aantal gedichten van hem te begrijpen.
U moet weten dat het in die tijd gebruikelijk was dat wij
teksten en gedichten moesten memoriseren en vervolgens ook declameren, en dit
zowel in het Nederlands, Frans, Engels en Duits. In het middelbaar heb ik nooit
gestudeerd, behalve voor al die gedichten. Voor de “vreemde” talen viel dat
echt mee. Verlaine en Victor
Hugo, Heinrich Heine, Shakespeare… Ik herinner mij nog heel veel flarden. Voor
het Nederlands, tjah, nogal Vlaamsche Beweging, zo achteraf bekeken. Rodenbach
zijn bier kan ik savoureren. Maar als dertienjarige zijn “Sneyssens” van buiten
leren, poëzieliefhebber word je er niet van:
Afgrijselik! In den valen sching van 't zwartgestreepte
westen
en onder donkeren vlagenzwangeren
hemel
ijlt wanhopig een vlucht voorbij en jagend achtervolgen,
en noodgehuil en zegekreet en
staalklang
verdooven klacht en rochel der gesmeierde gewonden.
Kortom, er bestond maar één dichter voor mij: Hugo. En
ikzelf natuurlijk, haja. In alle stilte pleegde ik gedichten die tot vandaag
gelukkiglijk een eigen goed verborgen bestaan leiden. Eens aan de unief
behoorde ik trouwens tot de redactie van een nieuw poëzietijdschrift “Restant”,
geheel bestaande uit stencilkes (merci aan de pedel voor het gratis afdrukken).
De serieuze vergaderingen waren in het Aquarium van de Blandijn, de evaluaties
volgden bij den Dolf in De Hoeve… Met het schaamrood op de wangen moet ik
trouwens toegeven dat we toen “powezie” spelden.
.
Maar wat ik eigenlijk zeggen wilde, ik hou niet van het
woord “dichtbundel”. Het doet mij denken aan iets dat ‘toe’ is, gesloten,
hermetisch en vacuum gezogen. Een bundel prei in krimpverpakking. Of een doosje
‘préparé’ waar je je nagels breekt om dat dekselse deksel open te krijgen.
Is “Openbundel” dan beter? Flauw grapje. Neen, de gedichten
van Herman de Coninck zijn er, zijn er voor iedereen, geen doctoraal nodig om
ze in jouw hart te laten komen.
“zal ik niet kunnen zwijgen over
je benen die me ontvangen met
open armen?
(HDC De Lenige Liefde)
je benen die me ontvangen met
open armen?
(HDC De Lenige Liefde)
Vanaf nu één HdC-shot per dag, en ik voel mij gelukkig. En
begrepen.