dinsdag 10 januari 2012

Hoe het echt was

Met enige gal in het lijf las ik in den Humo een interview met youngsters die vinden dat ik nog niet met pensioen mag gaan. Blijkbaar genoot ik tijdens mijn leven van ongebreidelde rijkdom, gebraden kippen (lust ik niet, maar kom) die zomaar uit de lucht kwamen vliegen, de Welvaartmaatschappij. Ja hallo, voor sommigen wellicht wel, zo is het altijd geweest. Maar vele anderen zullen zich in mijn verhaal herkennen.

Ik ben geboren in 1951 als oudste van wat later bleek een groot gezin te worden. Naar het schijnt sliep ik tijdens mijn eerste levensmaanden in een wasmand, op een bovenkamertje bij mijn grootouders waar mijn ouders inwoonden. 1951 was amper zes jaar na de Oorlog, mijn ouders waren er in geslaagd toch af te studeren als onderwijzers. Toen mijn moeder zwanger was van mij werd ze meteen ontslagen uit het Katholiek Onderwijs. Doodzonde bedreven, weet je wel. De Pa verdiende 3200 frank, 80 euro zeker? Intussen waren ze een huisje aan het bouwen. 2300 frank afbetalen aan Kleine Landeigendom.

Laat mij even meewarig de wenkbrauwen fronsen. Opgegroeid in welstand? Cijferen was het, iedere frank werd gedraaid en gekeerd. Sinterklaas bracht soms één pronkstuk, stond de week daarvoor in de etalage van de kruidenier, je kon ervoor sparen met puntjes van de Jacqmotte-koffie. Mijn speelgoed maakte ikzelf met pannelatten en overschot, ik beschreef het al eerder. Drinkgeld bestond niet in mijn puberjaren. Had ik iets nodig, dan moest ik het vragen. Maar ja, “iets nodig hebben” als jonge gast, leg dat maar eens uit. Gelukkig had ik een formidabele oma die vantijds mij wat geld toeschoof. 175 frank voor een elpee, van Jimi bijvoorbeeld. Of voor sigaretten.

Ik ben er zeker van dat mijn ouwkes dit niet lezen, dus ik ga nog even door. Zonder dat ze het wisten was ik gedurende mijn studietijd ober in het legendarische restaurant Aton op de St-Kwintensberg in Gent. Centjes om uiteraard platen te kopen en om mijn toenmalig liefke en latere echtgenote toch efkes te trakteren.

Dan kwam er een huwelijk. En later de aankoop van een eigen huis. Financiële steun van een van beide thuizen: nada. We moesten het zelf doen, want beiden uit een groot gezin. Je rug kapot wroeten, dag en nacht op ieder vrij moment. Na veel zwoegen kwam er ook een horeca-zaak. Van nul af aan samen opgebouwd, ons krom gewerkt. Financiële steun, de welvaartsstaat, waar hebben die jonge gasten het over? Nougatbollen, we konden alleen op onszelf en op vele goede vrienden rekenen.

In 2013 ga ik met pensioen. Dan zal ik 62 zijn, 40 jaar gewerkt hebben, waarvan 38 in het onderwijs.

Ik wens deze jongelui in den Humo toe dat ze zich dit gedreven en enthousiaste interview zullen herinneren. Ja, in 68 liep ik ook te betogen tegen onze ouders… Maar ze kunnen niet weten hoe hun lijf en kop zal voelen als ze de zestig of meer hebben bereikt. Ik zal het niet meer meemaken.

Misschien is het wel een voorrecht van de jeugd om de realiteit (nog) niet te kennen…