zondag 22 april 2012

Die collégiens...

De reünie van de oud-collégiens zit er weer op. Voor mij steeds weer een verwarrende dag. Ik bevind mij achter de toog, de horeca wat coördinerend. Vier enthousiaste meiskes, leerlingen van mij, onder het wakend oog van Mario, zorgen voor drank. Zullen later ook afwassen enz. Maar zelf, als ik de genodigden zie binnenkomen, ben ik weer leerling. En dat op mijn 61ste… Toon De Strooper, die mij naast de elementaire regels van het Latijn in zijn geschiedenislessen met zijn wonderlijke vertelkunst de liefde voor de Romeinen bracht. Jos Moortgat, die mij in zijn lessen Nederlands leerde “declameren”, “Ei ! Kynegyros, ween van spijt, en werp uw kroon naar Sneyssens!”, wellicht het prille begin van mijn blijvende passie om te acteren. Fernand Bauters, ook zo’n geschiedenisleraar met spannende verhalen. En Jef Van Bemmel, die mij in mijn dubbeljaar in Poësis weer kon motiveren voor Latijn, het woord bestond nog niet maar Jef was “hip”. Terug in de tijd word ik ook geworpen als ik de voormalige collega’s van mijne Meester Walgraeve mag zien. Ze zijn een stuk jonger dan hem, hij is een schaarse overlever. Maar wat zien ze er goed uit, evenals de dames. Arsèle, Wim, Willy, Jo, Dirk, teveel om op te noemen. Zalig dat ze erbij zijn, het levende bewijs dat lagere en middelbaar toen geen grenzen kenden. We kwamen allemaal goed overeen, we kenden elkaar. En superior De Witte dan. Voor mij blijft hij een reus, letterlijk, maar ook figuurlijk. Reuzesterk was hij als mijn superior in retorica, in alle intimiteit zal ik wel eens vertellen waarom. Zijn bijnaam was bij ons ‘The Missing Link’. De antropologen onder u begrijpen het verband met zijn toenmalige morfologie. Anyway, ik vroeg hem om als getuige bij te zitten op mijn eindexamen Godsdienst. En hij stelde me één vraag: “Geertje, the Missing Link, wat zegt u dat?” Zijn brede grijns was de mooiste die ik ooit zag. En dan… Daar ligt hij plots op de grond, zo grauw als een chinees laken, een doodsmasker werd zijn gezicht. Overgeleverd aan infusen, spuiten alom, draagberrie. Minuten daarvoor hadden Jo De Caluwé en ik afgesproken om… Zoveel dat ik hem nog wilde vragen. En de domper op mijn hart: toen hij binnenkwam met zijn loopkarretje herkende hij mij en zei “Geertje, ik wil hier echt nog ne keer genieten, want het zal mijn laatste keer zijn” Maar goed, het feest moest doorgaan. Het was een zaligheid ook al die mensen weer te ontmoeten waarvan ik het voorrecht heb ze “collega’s” te noemen. Als ik moet vertellen over die sjarels, lieve mensen, die heerlijke vrijbuiters, die liefdevolle bij-jou-zijnden, die zogezegde onnozelaars waarvan een pakske voor elkaar opkomt door dik en dun, dan kan ik een boekje schrijven. Soortje apart, die collégiens.